Wat is Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA)?

Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA) gaat over de belasting die  voortvloeit uit het samenwerken met anderen en de (negatieve) gevolgen die dat kan hebben voor werknemers in termen van stress. PSA is opgenomen als arbeidsrisico in de Arbowet en wordt omschreven als “de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk, in de arbeidssituatie die stress teweegbrengen” (Art. 1.3 lid e). Volgens deze omschrijving vallen ongewenste omgangsvormen (pesten, agressie en geweld, discriminatie en seksuele intimidatie), werkdruk en werkstress dus onder PSA.

Waarom is PSA een belangrijk thema?

PSA is een steeds relevanter thema aan het worden. Een derde van het werk gerelateerde ziekteverzuim is gerelateerd aan PSA en in meer dan de helft van de gevallen is er sprake van  een psychische stoornis de oorzaak van arbeidsongeschiktheid. En de tendens is stijgend.

Daarmee zijn veel kosten gemoeid, maar ook verantwoordelijkheden. De wet is namelijk heel helder over het feit dat organisaties vanuit goed werkgeverschap een verantwoordelijkheid hebben om een gezonde werkplek te bieden. Volgens TNO heeft 39% van de beroepsbevolking te maken met een hoge werkdruk en heeft 12% last van hoge stress. 24% van alle medewerkers geeft aan last te hebben van ongewenst gedrag door externen (klanten, patiënten, studenten, etc.) en 15% van ongewenst gedrag door leidinggevende of collega’s.

Wie is er verantwoordelijk voor?

De werkgever is verplicht om preventieve, beschermende maatregelen te nemen (Art. 2.15 lid 2 Arbobesluit) en beleid op te stellen en medewerkers voor te lichten over PSA-risico’s (art. 3.2 Arbowet). Hiervoor gebruiken werkgevers vaak een Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E) en hebben ze een preventiemedewerker of BHV’er in dienst en een contract met een arbodienstverlener.

In een RI&E wordt de mate van risico vastgesteld voor verschillende doelgroepen in de organisatie (risico inventarisatie) en worden deze risico’s gewogen en voorzien van maatregelen om de risico’s te beheersen (risico evaluatie). Er worden naast psychosociale risico’s ook fysieke en veiligheidsrisico’s meegenomen. De RI&E wordt meestal door de preventiemedewerker opgesteld en uitgevoerd en moet voor grotere organisaties (> 25 medewerkers) door een gecertificeerde partij getoetst worden.

Hoe ga je het beste om met PSA?

Uiteindelijk gaat het erom dat organisaties de psychosociale risico’s verminderen of hun medewerkers in staat stellen om te gaan met de psychosociale druk die het werk oplevert.

Meestal gaat het om het beter ondersteunen en equiperen van medewerkers omdat een aanpak bij de bron – het elimineren van risico’s – niet of nauwelijks mogelijk is. Het verlagen van werkdruk of de emotionele belasting die voortkomt uit klantencontact is bijvoorbeeld  vaak erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Immers, er meestal geen extra budget om mensen aan te nemen en de ruimte om klanten ‘op te voeden’ is beperkt.  Hieronder enkele tips voor organisaties om PSA-risico’s te verminderen:.

  • Stel de preventiemedewerker in staat om de RI&E doorlopend actueel te houden en gebruik daar medewerkersonderzoek voor. Inventariseer daarmee de risico’s, maar beperk je niet tot de losse PSA-elementen. Oorzaken van stress liggen meestal in een combinatie van belastende werkaspecten (stressoren) en ontbrekende energiebronnen, dus is het raadzaam deze ook mee te nemen voor een goed handelingsperspectief.
  • Maak het beheersen van PSA-risico’s een verantwoordelijkheid van de lijn en niet alleen van de preventiemedewerker. Minder stress en meer energie op de werkvloer hangt samen met een grotere toegevoegde organisatiewaarde, en dat is wat de lijn kan realiseren. De preventiemedewerker ondersteunt de lijn met stuurinformatie en fungeert als klankbord en adviseur.
  • Geef als directie het goede voorbeeld en koester een veilige sociale omgeving op het werk, waarin medewerkers zichzelf durven uit te spreken en hun grenzen durven aangeven. Dit helpt hen om ongewenste omgangsvormen aan te kaarten en er zo vroeg bij te zijn.
  • Stel een vertrouwenspersoon aan indien ongewenste omgangsvormen veel voorkomen en er sprake is van een onveilige sociale omgeving. Evalueer ook doorlopend of medewerkers bekend zijn met het beleid op het gebied van ongewenste omgangsvormen en inventariseer hun wensen en behoeften op dit vlak.