Op 12 en 13 september kwamen ruim 30, voornamelijk jonge onderzoekers die bezig zijn met het schrijven van een dissertatie, bijeen in de oudste (gesticht in 1425) en de grootste (ruim 40.000 studenten) Nederlandstalige universiteit in Leuven. Het was de zesde aflevering van het Research Seminar on Positive Occupational Health Psychology. Ooit is het eerste seminar in 2006 aan de Universiteit Utrecht door mij georganiseerd en daarna heeft het een vervolg gekregen in resp. Castellon (Spanje, 2008), in Trondheim (Noorwegen, 2009), in Lissabon (Portugal, 2010) en Dublin (Ierland, 2012). Het bijzondere is dat er geen centrale organisatie achter de deze seminars zit, maar dat er zich telkens weer onderzoeksgroepen melden die het aan hun eigen universiteit willen organiseren. Geheel op vrijwillige basis. De conclusie kan dus niet anders zijn dan dat dit seminar in een duidelijke behoefte voorziet: jonge onderzoekers die werken op het gebeid van positieve psychologie in organisaties vinden het kennelijk de moeite waard om geregeld bij elkaar te komen en dit ook zelf te organiseren.
Wat maakt het succes van de seminars uit? Ik denk dat het in de eerste plaats komt door de kleinschaligheid, waardoor er écht in de diepte gegaan kan worden. Iets wat op de gebruikelijke internationale conferenties, waar meestal duizenden onderzoekers aan deelnemen, niet mogelijk is. In de tweede plaats is er de mix van junioren en senioren omdat er steeds bekende senior onderzoekers presentaties geven en zich actief in de discussie mengen.
Deze keer was Sharon Parker helemaal uit Australië overgekomen om een overzicht te geven over haar onderzoek naar proactivitiet. Het gaat daarbij om zelf-geïnitieerd gedrag om dingen ten goede te veranderen in de organisatie. Dat doen werknemers als er voldaan is aan ‘can do’ – je moet er vertrouwen in hebben dat je het kunt; ‘reason to’ – je moet er een bepaalde reden voor hebben; en ‘engergized to’ – je moet er de energie voor hebben, zeg maar bevlogen zijn. Tezamen vormen deze de ‘procactive motivation’. Parker heeft onderzocht dat bepaalde persoonlijkheidstrekken (zoals optimisme) en werkkenmerken (energiebronnen, zoals het benutten van vaardigheden) een positief effect op deze motivatie hebben. Op zijn beurt leidt deze motovatie dus tot daadverwerkelijk proactief gedrag (bv. nieuwe ideeën om het werk anders in te richten, of een collega helpen met een moeilijke taak), wat dan weer leidt tot positieve gevolgen voor de organisatie (betere prestaties, innovatie). Met dergelijke inzichten kunnen organisaties hun voordeel doen. Naast onderzoeker treedt Parker ook op als adviseur.
Een tweede interessante spreker was Eva Demerouti uit Nederland (TU Eindhoven), die een overzicht gaf van haar onderzoek naar de strategieën waarmee werknemers hun gezondheid en welzijn kunnen beschermen en vergroten. Het gaat daarbij om ‘coping, oftewel stresshantering, waarbij er niet zozeer één bepaalde stijl goed is, maar juist het flexibel hanteren van verschillende stijlen. Wanneer je iets niet kunt veranderen moet je dat ook niet proberen (‘actief aanpakken’ wordt vaak geprezen als ‘beste’ manier van coping). Daarnaast is herstel van groot belang. Uit onderzoek blijkt dat het beter is om vaste, voorgeschreven pauzes te nemen dan het pauzeren aan werknemers zelf over te laten want dan werken ze door tot ze (te) moe zijn en duurt het herstel veel langer. Tenslotte ging Demerouti in op het begrip Job Crafting, in goed Nederlands ook wel baan kneden genoemd, waarbij werknemers hun werk actief aanpassen aan wat ze zelf willen, kunnen en belangrijk vinden. Een soort van proactaief gedrag dus, maar dan gericht op het beter maken van het werk voor jezelf. Dat kun je doen door zelf energiebronnen aan te boren (bv. om feedback of steun van anderen vragen), of door meer uitdaging in het werk te zoeken (bv. een nieuw project op te pakken), maar ook door de werkeisen te verminderen (bv. niet alle emails tussendoor maar aan het eind van de dag te beantwoorden).
En dan waren er natuurlijk nog de jonge onderzoekers zelf om wie het allemaal begonnen was. Zij presenteerden hun werk in de vorm van interactieve posters, waarbij er levendig gediscussieerd werd en tips voor verbeteringen werden uitgewisseld. Het aardige is dat de onderzoekers dar hun voordeel mee kunnen doen omdat wat zij presenteerden nagenoeg allemaal ‘work in progress ’ is.
Wie weet komen enkelen van hen later als senior naar een van de volgende seminars, waarvan ik zeker weet die er zullen komen, alleen nog niet waar en wanneer. Soms is het ook wel leuk om iets NIET te plannen en te zien hier het spontaan groeit. Zo ook deze internationale gemeenschap van jonge bevlogen onderzoekers. Een pro-actieve club mensen.