Lean is in. Veel organisaties zijn onder druk van kostenbesparing, efficiencyverhoging en kwaliteitsverbetering overgestapt op de een of andere vorm van Lean Manifacturing. Dat is een verzamelnaam voor allerlei methoden en technieken die gericht zijn op het optimaliseren van bedrijfsprocessen door het minimaliseren van allerlei vormen van ‘’verspilling’’. Daar vallen bijvoorbeeld Just in Time Managent en Quality Circles onder. In de praktijk komt het er op neer dat kleine teams bestaande uit multi-skilled werknemers verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en de continue kwaliteitsverbetering van het product dat geleverd wordt. Vanuit HRM-optiek kan er op twee manieren tegen lean worden aangekeken. Voor pessimisten is lean gelijk aan mean, dat wil zeggen leidt tot een intensivering van het werk met als gevolg meer stress. Optimisten zullen er daarentegen op wijzen dat lean werknemers niet zozeer harder, maar juist smarter gaan werken, met als gevolg dat de meer bevlogen raken. Maar wie heeft er nu gelijk? Tot dusverre heeft het onderzoek daar nog geen antwoord op kunnen geven.
Daarom heeft Sarah-Jane Cullinane van Dublin City University Business School uit Ierland daar een proefschrift over geschreven dat ze eind 2013 heeft verdedigd. Ik had daarbij de eer om daarbij als external examinor aanwezig te zijn en haar daar ruim anderhalf uur over te ondervragen. Zij onderzocht ruim 200 werknemers van een farmaceutische firma waar lean manifacturing ruim drie jaar geleden was ingevoerd. Naast een schriftelijke enquête liet zo ook nog een groep van 64 werknemers gedurende vier werkdagen een dagboekje invullen. Wie hebben er nu gelijk, de pessimisten of de optimisten? Zoals het vaker gaat in de wetenschap luidt het antwoord: allebei een beetje. Enerzijds bleek dat regelruimte, prestatiefeedback, gebruik van vaardigheden, afwisseling, ontwikkelingsmogelijkheden, samenwerken met anderen en sociale steun van teamleden – allemaal kenmerkend voor lean – samenhangen met motivatie en bevlogenheid. Anderzijds bleek echter ook dat een hoog werktempo, fysieke belasting, druk om het proces in de gaten te houden (monitoring), afhankelijkheid van anderen in het team, verantwoordelijkheid en probleem oplossen – ook allemaal kenmerkend voor lean – samenhangen met stress en mentale uitputting. Voor de kenners: hier schemert dus het Job Demands Demands-Resources model doorheen. De lean energiebronnen hebben te maken met bevlogenheid (het energieproces) en de lean stressoren met burnout (het stress proces). Uit de dagboekstudie kwam verder naar voren dat lean werknemers zich actief opstellen. Op dagen waarop veel van hun vaardigheden wordt gevergd zoeken ze naar nieuwe wegen en vragen ze advies aan anderen, en moeten ze een bepaald probleem oplossen dan doen ze dingen extra en vragen ze om meer verantwoordelijkheid. Anderzijds proberen ze hun werk juist eenvoudiger en minder intensief te werken op die dagen waarop ze zich moeten verantwoorden. Deze actieve opstelling bevordert de bevlogenheid van de lean werknemers.
Wat betekenen deze resultaten nu voor de praktijk? Eigenlijk ligt de conclusie voor de hand: het minimaliseren van de schadelijke en het maximaliseren van de gunstige lean kenmerken. En we weten dus om welke lean stressoren en energiebronnen het gaat. Daarnaast moet er voldoende ruimte voor lean werknemers zijn om hun werk op dusdanige wijze gestalte te geven dat ze gemotiveerd en bevlogen kunnen blijven (ook wel job crafting genoemd). Op deze manier biedt de Ierse dissertatie dus aanknopingspunten voor een gebalanceerde benadering van lean manifacturing. En dat was een retourtje naar Dublin best waard!